Op de opleiding heersen er verschillende visies over de vraagstelling: mág ik als schrijver andermans verhaal schrijven? Hiermee wordt bedoeld: stel, ik heb geen idee hoe het is om een eetstoornis te hebben, mag ik dan alsnog een (hoofd)personage neerzetten die een eetstoornis heeft? Kan ik dat wel voldoende representeren in mijn verhaal? of kan ik beter mijn handen ervan afhouden en inzien dat ik niet altijd de juiste persoon bent om er een verhaal over te schrijven? Ik merk dat ik zelf neig om te zeggen 'nee, dit is niet de juiste benadering van dit vraagstuk. Een schrijver dient zich niet geremd te moeten voelen om te kunnen schrijven over datgeen waartoe die zich gedreven voelt." Ik voel daar zelfs woede bij opborrelen. Hieronder doe ik een poging enkele gedachten hierover te formuleren.

Ik vermoed dat ik de grootste boosheid voel, omdat het grotere debat over culturele toe-eigening en wat mag je wel of niet zeggen of doen, er een lijkt te zijn die wordt gerechtvaardigd vanuit angst, en dan specifiek de angst dat minderheden (of slachtoffers) onrecht wordt aangedaan. De redenering is dan als volgt: ‘Hoe groter de afstand tussen jou als schrijver en het personage wiens verhaal je vertelt, hoe groter de kans dat je andermans verhaal verkeerd vertegenwoordigt en daarmee een persoon of gehele bevolkingsgroep onrecht (en pijn) aandoet.’
Echter, om de vraag wat iemand mág schrijven te laten afhangen van zijn specifieke perspectief of levenservaring uit angst dat groeperingen, met name minderheden, anders onrecht wordt aangedaan, is mijns inziens een kwalijke manier van mensen willen beschermen. Kwalijk, omdat het er allereerst vanuit gaat dat een verkeerde representatie onoverkomelijk is. Een kunstwerk wordt dan niet gezien als een schakel in een groter maatschappelijke zoektocht naar wie we als medemens van elkaar zijn, maar als een bewijsvoering, een eindproduct dat aan zeer specifieke criteria moet voldoen. Het niet mogen falen zie ik als problematisch in zichzelf. Ik beschouw het als een onmenselijke eis en een die al helemaal gevaarlijk wordt wanneer ermee een persoonlijk oordeel over de maker mee wordt geveld.
Ten tweede, aannemende dát een kunstwerk aan zeer specifieke waarheidscriteria moet voldoen, wie bepaalt of de representatie voldoende accuraat is? Een logisch antwoord zou zijn: de desbetreffende groepering zelf. Maar dan zie ik het volgende probleem: hoeveel visies zijn er nodig binnen een groepering om een kunstwerk als ‘acceptabel’ te beschouwen? Eén? Iedereen van de betrekkende bevolkingsgroep? Zelfs een groep mensen met gedeelde kenmerken heeft niet per definitie dezelfde visie. Representatie is simpelweg niet zo simpel. De enige die de waarheid het meest getrouw zou kunnen vertegenwoordigen, is het eigen individu, maar dat is niet wat er van schrijvers in een samenleving wordt verwacht. Juist schrijvers lijkt de taak te worden toevertrouwd de brug te slaan naar andere ervaringen en perspectieven. Om dan ergens een grens te gaan trekken gebaseerd op de mate van eventuele mislukking, vind ik problematisch. Want opnieuw reist dan de vraag: wie bepaalt wanneer de representatie voldoende is of niet?
Als er criteria bepaald moeten worden, criteria die niet zomaar voor de hand liggen, verval je al snel in een politiek steekspel, in de zin dat de ene visie meer waarde wordt toegekend dan een andere. Met andere woorden: wanneer de mate van 'waarheid' in de representatie bepaald dient te worden, moet er plots een hogere instantie zijn wie die criteria bepaalt. Machtsposities worden daarmee belangrijk. En waar macht een opening ziet, komt politiek om het hoekje kijken. En waar politiek een rol gaat spelen, wordt spontane medemenselijkheid steeds moeilijker. Macht en wantrouwen nemen het over van bescheidenheid en empathie. En juist bescheidenheid en empathie zijn, volgens mij, de eigenschappen die de bescherming van minderheden bevordert en het verbinden van groepen stimuleert.
Wat in mijn ogen het meest wenselijk is, is om te pleiten om iedere schrijver te laten schrijven waarover die wil schrijven. Niet vanuit een ‘recht’ om maar te kunnen schrijven waarover die wil schrijven. Maar om met elkaar in verhouding te kunnen blijven staan op een manier wat vertrouwen en bescheidenheid uitstraalt in plaats van wantrouwen (bijv. ik moet de ander laten weten dat goed onderzoek doen wel écht heel belangrijk is) en arrogantie (bijv. wat ben jij een sukkel of klootzak dat je mensen met een eestoornis zó representeert!"
Maar kan een schrijver dan geen kwaad doen? Niet beledigen? Ja, vanzelfsprekend kan een schrijver 'fout' zitten. Het geschrevene kán kwetsen. Het geschrevene kán kwaad doen. En als dat het geval is, dient daar zeker op gereageerd te worden. Maar niet vanuit verwijt en krenking (“Hoe durf je!”) maar vanuit medemenselijkheid (“Joh, je schrijft dit en dat, maar naar mijn eigen ervaring gaat het anders.”) Dan krijg je interessante wisselwerkingen die niet een angstcultuur promoten, maar een gezamenlijke zoektocht naar wie wij en de ander zijn. We kunnen ervoor kiezen vanuit angst en wantrouwen op elkaar te reageren, zoals in oorlogstijd veel gebeurt. Of we kunnen ervoor kiezen ons verhaal aan een ander te durven toevertrouwen, opdat we ervan uitgaan dat de ander het beste met ons verhaal voorheeft en open staat voor onze feedback. Dat is een volstrekt andere toon, een andere attitude jegens elkaar, en een die mijns inziens veel meer goeds met zich meebrengt dan een die is gebaseerd op angst.
Maar Leanne! Ja, Leanne, wat is er? Dit klinkt allemaal leuk en aardig, maar is het hele punt niet dat minderheden tien-nul achter staan en er te weinig naar ze wordt geluisterd? Als ze verkeerd worden gerepresenteerd, kúnnen ze niet zo makkelijk van zich afbijten, ze worden simpelweg niet gehoord of, erger nog, genegeerd. Het initiële machtsverschil tussen meerderheid en minderheid, dát is het probleem en daarom moeten we extra voorzichtig doen in het vertellen van verhalen die niet de onze (die van de meerderheid) zijn.
Dit punt is begrijpelijk, maar pleit mijns inziens juist vóór voor mijn betoog. Immers, wanneer het onvoldoende luisteren naar minderheden een probleem blijkt, dan gaat het niet helpen om de meerderheid te censureren op wat ze wel of niet mogen schrijven, zeggen of doen. Censureren creëert angst, en waar angst heerst, is nog weinig mentale ruimte om te luisteren en empathie te kúnnen voelen. Als je wil dat de meerderheid gaat luisteren naar minderheden, dan dient de meerderheid met vertrouwen benaderd te worden, zelfs soms tegen beter weten in. Als je vertrouwen wil oogsten, dien je dat te schenken. Als je empathie wil oogsten, dien je empathisch te zijn jegens de maker die in jouw ogen ‘verkeerd’ representeert. Ik zie geen andere, vruchtbaardere weg. Een samenleving bestaat uit menselijke relaties, en geen enkele relatie houdt het vol op wantrouwen en machtsstrijd (“Jij móet naar mij luisteren.” of “Jij mag en zult niet …”) . Dus wanneer ervoor gepleit wordt dat je niet zomaar over álles mag schrijven, dan maakt juist dát mij angstig. Niet alleen omwille van mijn eigen vrijheid, maar veel meer vanuit de optiek: bescherm je hier echt wel minderheden mee? Of heb je eigenlijk, onbedoeld, de wapens opgepakt door angst en wantrouwen uit te stralen? Want in dat laatste geval zijn we in mijn optiek niet zo ver meer verwijderd van een verbale oorlog, een polarisatie die radicalisme juíst in het zadel helpt en onmenselijkheid een podium geeft. En is zélfs, helaas, het kunstwerk een gepolitiseerd domein geworden.
Reactie plaatsen
Reacties